GTL-TAXI
Nationale Groepering van Ondernemingen met Taxi- en Locatievoertuigen met chauffeur

Mobiliteitsraad van Vlaanderen

    

Publicatie : 2006-09-05

 

VLAAMSE OVERHEID 

 

7 JULI 2006. - Decreet houdende de oprichting van de Mobiliteitsraad van Vlaanderen

 

 

Het Vlaams Parlement heeft aangenomen en Wij, Regering, bekrachtigen hetgeen volgt :

 

Decreet houdende de oprichting van de Mobiliteitsraad van Vlaanderen.

 

HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen

 

Artikel 1. Dit decreet regelt een gewestaangelegenheid.

 

Art. 2. In dit decreet wordt verstaan onder :

1° mobiliteit : het aantal personen en/of goederen dat zich verplaatst of verplaatst wordt, het tijdstip waarop, de wijze waarmee, de plaatsen waartussen en waarbinnen, met inbegrip van de betrokken vervoersmiddelen en gebruikte verkeers- en vervoersinfrastructuren en -diensten;

2° ontwerpen van besluit van de Vlaamse Regering die van strategisch belang zijn : ontwerpen van reglementair of organiek besluit die uitvoering geven aan de inhoud van een decreet en waarvan de Vlaamse Regering beslist dat het basisuitvoeringsbesluiten zijn.

 

Art. 3. Binnen de Sociaal-Economische Raad van Vlaanderen wordt er een strategische adviesraad Mobiliteitsraad van Vlaanderen, afgekort de MORA, opgericht, zoals bedoeld in artikel 3 van het decreet van 18 juli 2003 tot regeling van strategische adviesraden.

Hij heeft geen rechtspersoonlijkheid. De Vlaamse Regering bepaalt tot welk beleidsdomein de strategische adviesraad behoort.

Onder voorbehoud van de toepassing van de bepalingen in dit decreet, zijn de bepalingen van het decreet van 18 juli 2003 tot regeling van strategische adviesraden van toepassing op de MORA.

 

HOOFDSTUK II. - Taakomschrijving

 

Art. 4. § 1. De MORA heeft de volgende opdrachten :

1° uit eigen beweging of op verzoek advies uitbrengen over de hoofdlijnen van het beleid met betrekking tot de mobiliteit;

2° bijdragen tot het vormen van een beleidsvisie en het formuleren van de krachtlijnen van het te voeren beleid inzake mobiliteit;

3° de maatschappelijke ontwikkelingen op het vlak van mobiliteit volgen en interpreteren;

4° advies uitbrengen over voorontwerpen van decreet met betrekking tot mobiliteit;

5° uit eigen beweging of op verzoek advies uitbrengen over voorstellen van decreet met betrekking tot mobiliteit;

6° uit eigen beweging of op verzoek advies uitbrengen over ontwerpen van besluit van de Vlaamse Regering met betrekking tot mobiliteit;

7° reflecties leveren over de bij het Vlaams Parlement ingediende beleidsnota's over mobiliteit;

8° uit eigen beweging of op verzoek advies uitbrengen over het te voeren begrotingsbeleid inzake mobiliteit, met inbegrip van de meerjareninvesteringsplannen van de inzake verkeer en vervoer bevoegde entiteiten en van de meerjareninvesteringsplannen en exploitaties van het geregeld vervoer;

9° uit eigen beweging of op verzoek advies uitbrengen over ontwerpen van samenwerkingsakkoord die de Vlaamse Gemeenschap of het Vlaamse Gewest wil sluiten met de Staat of met andere gemeenschappen en gewesten;

10° uit eigen beweging of op verzoek advies uitbrengen over beleidsvoornemens, beleidsplannen en in voorbereiding zijnde regelgeving op het niveau van de Europese Unie, alsook over in voorbereiding zijnde internationale verdragen.

§ 2. De opdrachten, bedoeld in § 1, doen geen afbreuk aan de taken, opdrachten en bevoegdheden van de MORA, bepaald in de andere artikelen.

§ 3. De adviezen waartoe de MORA is gehouden of die door de MORA worden verstrekt, worden steeds voorbereid door de bevoegde werkcommissies, bedoeld in artikel 14.

 

Art. 5. § 1. De Vlaamse Regering is verplicht om het advies van de MORA in te winnen over :

1° voorontwerpen van decreet die betrekking hebben op mobiliteit, verkeersinfrastructuur of op sterk mobiliteitsgenererende activiteiten, met uitzondering van ontwerpen van begrotingsdecreet, evenals over ontwerpen van reglementair besluit van strategisch belang, als bedoeld in artikel 2, 2°, over voormelde aangelegenheden;

2° alle ontwerpen van samenwerkingsakkoorden van strategisch belang die betrekking hebben op verkeer of vervoer.

§ 2. De Vlaamse Regering geeft duiding en toelichting aan de strategische adviesraad over haar beslissing over de in § 1 bedoelde adviezen.

§ 3. De Vlaamse Regering kan, op voorstel van de bevoegde minister het advies inwinnen over voorontwerpen van decreet, ontwerpen van reglementair besluit van strategisch belang of over projecten, die een belangrijke weerslag hebben op mobiliteit, ongeacht het beleidsdomein.

§ 4. Wanneer de Vlaamse Regering de Vlaamse Vervoermaatschappij daartoe schriftelijk de opdracht geeft, wint de Vlaamse Vervoermaatschappij het advies in van de MORA over de voorstellen van netmanagement die ze opstelt overeenkomstig artikel 10, § 1, van het decreet van 20 april 2001 betreffende de organisatie van het personenvervoer over de weg. De Vlaamse Vervoermaatschappij kan gemotiveerd afwijken van het in deze bepaling door de MORA verleende advies en informeert de MORA hierover.

§ 5. De adviezen, uitgebracht door de MORA, zijn openbaar.

§ 6. De MORA brengt vijfjaarlijks een mobiliteitsrapport uit. Het mobiliteitsrapport bevat een analyse van de mobiliteitsproblematiek op middellange en lange termijn. Deze analyse wordt opgemaakt door het secretariaat van de MORA. Daarnaast bevat het vijfjaarlijks mobiliteitsrapport eveneens de aanbevelingen van de MORA zelf over de uitgevoerde analyse.

Aan de hand van jaarlijkse verslagen informeert het secretariaat de Vlaamse Regering over het mobiliteitsgebeuren.

De Vlaamse Regering bepaalt de nadere regels voor het opmaken van de analyse in het vijfjaarlijks mobiliteitsrapport en van de jaarlijkse verslagen.

§ 7. De MORA evalueert ten minste om de drie jaar en dit telkens vóór 30 april de werking van het decreet van 20 april 2001 betreffende de mobiliteitsconvenants en formuleert de nodige aanbevelingen voor een optimale integratie van het lokaal mobiliteitsbeleid in het Vlaams mobiliteitsbeleid.

De MORA maakt deze evaluatie voor het eerst in het tweede jaar na de inwerkingtreding van dit decreet.

 

Art. 6. De adviezen, bedoeld in artikelen 4, § 1, en 5, § 1 en § 3, worden gegeven binnen een termijn van één maand vanaf de datum van de aanvraag. In geval van spoed, die met redenen wordt omkleed, kan de Vlaamse Regering of het Vlaams Parlement die het advies vraagt de termijn inkorten zonder dat hij minder dan tien werkdagen mag bedragen.

In het geval, bedoeld in artikel 5, § 3, wint de Vlaamse Regering het advies van de MORA gelijktijdig in met het advies van de strategische raad van het beleidsdomein waartoe de aangelegenheid behoort.

Het advies, bedoeld in artikel 5, § 4, wordt gegeven binnen drie maanden. In geval van spoed, die met redenen wordt omkleed, kan de Vlaamse Regering tevens de in dit lid bedoelde termijn inkorten zonder dat hij minder dan één maand mag bedragen.

Als het advies niet is gegeven binnen de termijn, bedoeld in de vorige leden, mag aan de adviesverplichting worden voorbijgegaan.

 

Art. 7. Onder voorbehoud van de toepassing van de bepalingen in artikel 5, § 5, wordt een afschrift van het advies bezorgd aan de instantie die facultatief of verplicht om het advies heeft verzocht, evenals aan de instantie tot wie het advies is gericht als het uit eigen beweging door de MORA werd verstrekt.

 

Art. 8. De MORA kan als vertegenwoordiger van het Vlaamse Gewest worden betrokken bij soortgelijke federale en internationale adviesorganen.

 

HOOFDSTUK III. - Samenstelling en organisatie van de MORA

 

Afdeling 1. - Samenstelling

 

Art. 9. § 1. De MORA is naast de voorzitter, samengesteld uit leden die actief zijn in het beleidsdomein dat betrekking heeft op de mobiliteit en uit onafhankelijke deskundigen.

De MORA is als volgt samengesteld :

1° een voorzitter;

2° twaalf vertegenwoordigers, voorgedragen door de Sociaal-Economische Raad van Vlaanderen, waaronder maximum zes vertegenwoordigers van de interprofessionele partners. De overige leden bevatten ook de vertegenwoordigers behorend tot de groep van de private vervoeraanbieders;

3° een vertegenwoordiger van de VVSG;

4° een vertegenwoordiger van de VVP;

5° twee vertegenwoordigers uit de milieuverenigingen zetelend in de MINA-raad;

6° twee vertegenwoordigers voorgedragen door de openbare vervoeraanbieders en zes vertegenwoordigers voorgedragen door de mobiliteitsverenigingen;

7° drie deskundigen.

De leden, bedoeld in 2° tot 6°, zijn stemgerechtigd. De deskundigen, bedoeld in 7°, zijn niet stemgerechtigd.

De voorzitter is enkel stemgerechtigd in geval van staking van stemmen. Als de staking van stemmen gepaard gaat met een unaniem standpunt van de twaalf vertegenwoordigers, bedoeld in 2°, zal de voorzitter voorafgaand aan de eindstemming een extra bemiddelingsprocedure voeren.

§ 2. De voorzitter bedoeld in § 1, 1°, wordt aangewezen door de Vlaamse Regering op gezamenlijke voordracht van de Vlaamse minister, bevoegd voor de openbare werken en de Vlaamse minister, bevoegd voor het vervoer.

§ 3. De voordracht van de leden van de MORA, bedoeld in § 1, 2° tot en met 6°, gebeurt door een dubbele voordracht van kandidaten. Samen met een voordracht van de leden worden eveneens kandidaten voorgedragen voor plaatsvervangers. Dat gebeurt eveneens via een dubbele voordracht.

§ 4. Met inachtneming van de bepalingen in § 3, benoemt de Vlaamse Regering de leden en de deskundigen, bedoeld in § 1, 2° tot en met 7°, en benoemt voor ieder lid, behalve. voor de voorzitter en de drie deskundigen, een plaatsvervanger.

§ 5. De duur van het mandaat van de leden van de MORA en hun plaatsvervangers bedraagt vier jaar. Het mandaat is hernieuwbaar.

§ 6. De leden van de MORA, bedoeld in § 1, 2° tot en met 6°, en hun plaatsvervangers worden door de Vlaamse Regering ontslagen op verzoek van de betrokken organisatie, vereniging of sector op wiens voordracht zij zijn benoemd. De leden van de MORA en hun plaatsvervangers kunnen ook te allen tijde vrijwillig ontslag nemen.

§ 7. Het lid dat voortijdig ophoudt zijn mandaat uit te oefenen, wordt vervangen door zijn plaatsvervanger totdat in de vervanging van het effectieve lid is voorzien met naleving van hetgeen bepaald is in §§ 3 en 4 en in artikel 10.

 

Art. 10. § 1. De leden van de MORA en hun plaatsvervangers oefenen hun functie uit in volledige onafhankelijkheid ten opzichte van de Vlaamse overheid.

§ 2. Onder voorbehoud van de toepassing van de bepalingen in artikel 15, § 2, is het lidmaatschap van de MORA, evenals het lidmaatschap van de werkcommissies, bedoeld in artikel 14, onverenigbaar met :

1° een mandaat in het Europees Parlement, de Kamer van volksvertegenwoordigers, de Senaat of het lidmaatschap van een regionaal parlement;

2° het ambt van minister, staatssecretaris en hun kabinetsleden;

3° het ambt van personeelslid van een departement of agentschap van de Vlaamse overheid dat in een hiërarchische verhouding staat tot de minister tot wiens bevoegdheid de strategische adviesraad behoort;

4° het ambt van personeelslid van het Vlaams Parlement en de bij het Vlaams Parlement opgerichte diensten;

5° het ambt van personeelslid van de strategische adviesraad.

 

Art. 11. De Vlaamse Regering stelt de presentiegelden en de vergoedingen vast van de leden van de MORA, evenals van de leden van de werkcommissies, bedoeld in artikel 14.

De Vlaamse Regering stelt eveneens de presentiegelden, de toelagen en een aanvullend representatiebudget ten behoeve van de voorzitter vast.

 

Afdeling 2. - Werkcommissies

 

Art. 12. Bij de MORA kunnen permanente of tijdelijke werkcommissies worden opgericht die instaan voor de voorbereiding van de adviezen en de aanbevelingen van de MORA. In ieder geval worden er twee permanente werkcommissies opgericht, respectievelijk voor het personenvervoer en voor het goederenvervoer.

De werkcommissies zijn samengesteld uit leden van de MORA of hun vertegenwoordigers enerzijds en anderzijds uit vertegenwoordigers van andere belanghebbende of competente organisaties. Deze laatste worden aangeduid door de MORA op voorstel van het dagelijks bestuur zoals bedoeld in artikel 16.

De werkcommissies worden voorgezeten door een commissievoorzitter, aangeduid door het dagelijks bestuur. De voorzitter wordt bijgestaan door een commissiesecretaris, aangeduid onder de leden van het secretariaat op voorstel van de secretaris bedoeld in artikel 17.

 

Afdeling 3. - Raadpleging van externe deskundigen en leidend ambtenaren

 

Art. 13. § 1. De MORA kan, voor het onderzoek van bijzondere vraagstukken, een beroep doen op deskundigen, raadgevende commissies of organen, onder de voorwaarden, te bepalen in zijn reglement van orde.

De externe deskundigen worden ad hoc gehoord of tijdelijk betrokken bij bepaalde werkzaamheden.

§ 2. Bovendien kan de MORA de volgende leidend ambtenaren vragen om technische toelichtingen te verschaffen over de aangelegenheden die betrekking hebben op mobiliteit en waarin zij door hun ervaring bijzonder onderlegd zijn :

1° de leidend ambtenaren die behoren tot het departement en de intern of extern verzelfstandigde agentschappen van het beleidsdomein dat betrekking heeft op de mobiliteit;

2° de leidend ambtenaren van de wetenschappelijke instellingen van het Vlaamse Gewest die een hoofdopdracht hebben inzake mobiliteit.

De in het vorige lid bedoelde leidend ambtenaren worden overeenkomstig de nadere regels, te bepalen in het reglement van orde, uitgenodigd door de MORA om de vergaderingen van de MORA bij te wonen.

§ 3. Vertegenwoordigers van de Sociaal-Economische Raad van Vlaanderen en de Raad voor Milieu- en Natuurbehoud kunnen op verzoek van de voorzitter tijdens de vergaderingen van de MORA worden gehoord.

 

HOOFDSTUK IV. - Werking van de MORA

 

Art. 14. De MORA stelt uit zijn leden het dagelijks bestuur samen. In ieder geval worden evenveel leden aangeduid die voorgedragen werden op basis van artikel 9, § 1, 2°, als leden die voorgedragen werden op basis van artikel 9, § 1, 6°.

 

Art. 15. § 1. De SERV stelt een secretariaat ter beschikking van de MORA. Het secretariaat wordt samengesteld uit leden van het SERV-personeel daarvoor aangewezen door de leidend ambtenaren van de SERV Het secretariaat is zowel verantwoordelijk voor de inhoudelijke als administratieve ondersteuning.

De SERV zorgt tevens voor de huisvesting en de logistieke ondersteuning van de MORA.

Het secretariaat wordt, onder gezag van de voorzitter van de MORA, geleid door een secretaris aangeduid onder de leden van het secretariaat door de leidend ambtenaren van de SERV.

De Vlaamse Regering bepaalt de minimale omvang en samenstelling van het secretariaat dat verantwoordelijk is voor de inhoudelijke ondersteuning van de MORA.

§ 2. De werkcommissies worden bijgestaan door het in de vorige paragraaf vermelde secretariaat.

 

HOOFDSTUK V. - Financiële middelen

 

Art. 16. Onder voorbehoud van de toepassing van de bepalingen in artikelen 13 en 14 van het decreet van 18 juli 2003 tot regeling van strategische adviesraden, beschikt de SERV voor de werking van de MORA over financiële middelen die bestaan uit :

1° een vaste dotatie voor de werking van de MORA en van het secretariaat, die jaarlijks wordt ingeschreven op de begroting van de Vlaamse Gemeenschap;

2° een variabele dotatie die bepaald wordt enerzijds op basis van de opdrachten waarmee de Vlaamse Regering de MORA belast en waarvan de kosten niet kunnen worden gedekt door de vaste dotatie en die anderzijds de kosten voor de opmaak van het vijfjaarlijks mobiliteitsrapport dekt;

3° de eigen inkomsten.

 

HOOFDSTUK VI. - Wijzigings- en slotbepalingen

 

Art. 17. In artikel 7octies van het decreet van 27 juni 1985 op de Sociaal-Economische Raad van Vlaanderen, ingevoegd bij decreet van 20 april 2001 worden de woorden "Het decreet van 20 april 2001 betreffende de organisatie van het personenvervoer over de weg en tot oprichting van de Mobiliteitsraad van Vlaanderen" vervangen door de woorden "Het decreet van 7 juli 2006 houdende de oprichting van de Mobiliteitsraad van Vlaanderen".

 

Art. 18. Het opschrift van het decreet van 20 april 2001 betreffende de organisatie van het personenvervoer over de weg en tot oprichting van de Mobiliteitsraad van Vlaanderen, worden de woorden "en tot oprichting van de Mobiliteitsraad van Vlaanderen" geschrapt.

 

Art. 19. In het decreet van 7 mei 2004 inzake de Sociaal-Economische Raad van Vlaanderen wordt er na artikel 22 een nieuw hoofdstuk ingevoegd dat luidt als volgt :

 

« HOOFDSTUK Vbis. - Mobiliteitsraad van Vlaanderen

Artikel 22bis. Binnen de raad is de strategische adviesraad "Mobiliteitsraad van Vlaanderen", afgekort MORA, opgericht. De MORA wordt geregeld door het decreet van 7 juli 2006 houdende de oprichting van de Mobiliteitsraad van Vlaanderen. »

 

Art. 20. Het decreet van 30 april 2004 houdende de oprichting van de Mobiliteitsraad van Vlaanderen wordt ingetrokken.

 

Art. 21. Artikelen 53 tot en met 62 van het decreet van 20 april 2001 betreffende de organisatie van het personenvervoer over de weg en tot oprichting van de Mobiliteitsraad van Vlaanderen worden opgeheven.

 

Art. 22. De Vlaamse Regering bepaalt de datum waarop dit decreet in werking treedt.

Kondigen dit decreet af, bevelen dat het in het Belgisch Staatsblad zal worden bekendgemaakt.

 

Brussel, 7 juli 2006.

 

De minister-president van de Vlaamse Regering,

Y. LETERME

De Vlaamse minister van Openbare Werken, Energie, Leefmilieu en Natuur,

K. PEETERS

De Vlaamse minister van Mobiliteit, Sociale Economie en Gelijke Kansen,

K. VAN BREMPT

_______

Nota

(1) Zitting 2005-2006

Stukken. - Ontwerp van decreet : 843 - Nr. 1. - Verslag : 843 - Nr. 2. - Tekst aangenomen door de plenaire vergadering : 843 - Nr. 3.

Handelingen. - Bespreking en aanneming. Vergaderingen van 28 juni 2006.

 

 

 

 

    

Top